Ik zocht een nieuwe benaming voor sociale bewoners,…

En Mijnheer Reynebeau Marc deed het licht branden

De inzet van 9 juni staat op scherp: zijn er ‘onwaardigen’ of telt iedereen nog mee?

Marc Reynebeau  08.05.2024    03:00   De Standaard

Het was gisteren breaking news: de doorrekening van het Planbureau van wat de verkiezingsprogramma’s in petto hebben voor de koopkracht en de begroting. Met Groen dat als absolute koopkrachtkampioen de armoede uitbant, de N-VA die niet de koopkracht zal dienen, maar wel het begrotingstekort inperkt, Vlaams Belang dat wel ‘de stem van het volk’ zegt te vertolken, maar vooral de hoge inkomens meer geld toeschuift, of Vooruit dat met opvallend veel zin voor matiging opteert voor geleidelijkheid. En de N-VA en Open VLD, die alleen nog het mes, ja de bijl zetten in de koopkracht van de armsten.

Het contrast is groot met de sfeer van een goede week geleden, bij de viering van 1 mei. Het Feest van de Arbeid hoort militant te zijn en de achterban te enthousiasmeren. En zeker met verkiezingen in aantocht moeten linkse partijen tonen dat het hen menens is. Wie zich niet tot dat politieke spectrum rekent, kijkt dan hoofdschuddend toe, met een paternalistische bezorgdheid over al die dwaasheden die in het vooruitzicht worden gesteld. Wat dit jaar eigenlijk reuze meeviel.

Oproepen tot een klassenstrijd bleven in alle geval uit. Links wil een bescheiden herverdeling, vooral van inkomens, deels ook fiscaal. Wat van ‘de rijken’ wordt gevergd, is niet van aard om hun macht structureel te fnuiken, maar louter wat ‘fair’ heet te zijn, een eerlijke bijdrage door het milderen van de privileges die ze genieten. België is zo al redelijk egalitair, toch wat inkomens betreft, maar niet wat de vermogens aangaat.

Anders dan wat de rechterzijde doorgaans vreest, lijken de aanstaande verkiezingen het linkse discours eerder te temperen dan te radicaliseren. Beloften moeten immers concreet en geloofwaardig zijn en een indruk van realisme wekken. Dat geldt zeker voor Vooruit, vanouds een louter reformistische sociaaldemocratische partij, die na 9 juni welkom wil zijn bij onderhandelingen over nieuwe coalities.

Een revolutionaire gezindte is België en de meeste westerse democratieën nu eenmaal vreemd, op enkele oprispingen bij het einde van de Eerste Wereldoorlog na. Maar dat is al ruim een eeuw geleden. De Russische revolutie was de enige uitzondering, maar met de Sovjet-Unie die eruit ontstond, liep het ook al spoedig mis.

De radicaalste tegenstelling die zich vandaag in het Vlaamse politieke landschap aftekent, is die tussen Groen en de N-VA (en Open VLD). Zoals het Planbureau uitrekende, wil de eerste partij de laagste inkomens uit de armoede tillen, de tweede duwt ze er nog dieper in. Abstract gesteld: beide willen die onderklasse afschaffen, de ene door haar daartoe de financiële middelen te garanderen, de andere door net het omgekeerde te doen.

In die zin is bij de N-VA zelfs sprake van een omgekeerde klassenstrijd, gericht tégen de armsten en met name mensen zonder arbeidsinkomen. De contouren ervan zijn al merkbaar in het beleid van de door de N-VA gedomineerde Vlaamse regering. Vooral wie een beroep doet op een uitkering of op sociale diensten, moet het bezuren. In de retoriek van voorzitter Bart De Wever worden zij systematisch als “de passieven” verketterd, mensen van wie hij, als ze langdurig werkloos of ziek zijn of het met een leefloon moeten stellen, zegt dat ze niet willen werken, dat de hangmat hun “levenskeuze” is.

Iedereen eigenaar

Zo gaat rond armoede een odium van morele afkeuring hangen. Dat is nog het best zichtbaar in hoe de Vlaamse regering tegen sociale huisvesting aankijkt. Wie daar een beroep op moet doen, moet zich onderwerpen aan almaar meer restricties en controles, wat de indruk wekt dat zij – als ze al van de wachtlijst af raken – structureel uit zijn op fraude en profitariaat. Sociale woningen hoeven voor de N-VA zelfs helemaal niet te bestaan, in haar utopie is iedere Vlaming eigenaar van zijn woning.

Dat werpt een schril licht op het type nationalisme dat de N-VA voorstaat. De partij wil daarin verschillen van Vlaams Belang. Ze eigent zich een inclusief nationalisme toe, dat iedereen wil omvatten, ongeacht ras, religie, seksuele oriën­tatie, bezit of wat dan ook. Dat zou het verschil zijn met het radicaal-rechtse nationalisme en zijn naar uitsluiting neigende scepsis tegenover migranten of de lgtbi-gemeenschap. Het ‘eigen volk’ van Vlaams Belang beperkt zich, zo leert nu het Planbureau, tot de autochtone hoge middenklasse.

Met haar sterk moraliserende afkeuring van werklozen, leefloners of sociale huurders doorbreekt de N-VA wel haar claim inclusief te zijn. Ze creëert een categorie van ‘onwaardigen’, die het moreel niet verdienen om tot de Vlaamse natie te behoren. Vandaar dat de partij de begroting vooral wil saneren door te snoeien in de sociale zekerheid. En al voelt de N-VA in de electorale concurrentie permanent de hete adem van Vlaams Belang in de nek, inzake sociaal beleid heeft ze van radicaal-rechts weinig te vrezen.

In die omgekeerde klassenstrijd heeft de morele en politieke afwijzing van een onderklasse een pendant: zorg voor de belangen van de hoogste klasse. Pleidooien voor elke vorm van vermogensbelasting stuiten bij rechts steevast op dezelfde bezwaren. Die klinken wel eerder praktisch dan principieel en ze zijn vrij misleidend. Het is immers niet waar dat de inmiddels afgeschafte Franse rijkentaks tot een massale kapitaalvlucht heeft geleid. Of dat zo’n taks toch de middenklasse zou treffen, want die voldoet niet aan wie zo’n rijkentaks met ‘rijken’ bedoelt. Zoals het ook niet klopt dat vermogens in België nu al zwaar worden belast, omdat het bedrieglijke statistiekje waar De Wever en Voka dan haastig op alluderen heel weinig met vermogensbelastingen te maken heeft.

Wel eerlijk, niet dapper

Dat de N-VA en Open VLD helder stellen dat de armen van hen niets te verwachten hebben, is best eerlijk. Maar is het ook dapper? Want er hangt een culpabilisering rond die mensen tegen elkaar opzet en de sociale cohesie schaadt. Door medeburgers ongenuanceerd weg te zetten als luie fraudeurs duw je hen in de sociale marge en voed je groepsegoïsme dat ook andere vormen van inzet voor een algemeen belang ondergraaft.

Daarachter schuilt een andere eigenaardigheid. Rekent de politiek van het centrum tot radicaal-rechts op de regels van het marktkapitalisme, uit dat sociale beleid spreekt toch een zeer atypisch geloof in de maakbaarheid, op basis van het principe ‘werken moet lonen’. Arbeid moet meer opbrengen dan een uitkering en moet meer mensen motiveren om te gaan werken. Snoeien in de uitkeringen, zoals het plan is, is de eenvoudigste manier om dat te doen – daar beslist de politiek zelf over.

Maar misschien leidt dat ‘werken moet lonen’ alleen tot verblinding, die maskeert dat sommige lonen toch te laag zijn. Zeker, de indexkoppeling blijft voorlopig overeind, maar toch telt België veel werkende armen. Een miljoen Vlamingen, 40 procent van al wie werkt, verdient zo weinig dat de Vlaamse overheid hen wat extra cash moet toestoppen, de jobbonus. Er bestaat ook ruimte voor hogere lonen, maar de wet zet daar een rem op. En zopas bevestigde Oxfam wat de Oeso al eerder stelde: dat bedrijven werknemers steeds minder laten delen in hun winst of hogere productiviteit en dat geld aan de aandeelhouders uitkeren.

Of de overheid moet het zelf doen en de inderdaad hoge fiscale druk op arbeid verlichten. Maar daarmee is de begroting niet gered en dreigt de staat verder gekortwiekt te worden – als dat al niet de bedoeling is. Werken moet lonen, zeker, maar als beleidsprincipe houdt zo’n slogan bitter weinig in.

Marc Reynebeau is journalist, verbonden aan De Standaard. Zijn column verschijnt wekelijks op woensdag.